Coxarthrose
Arthur Kleijn 21 sep 2007 17:14 (CEST)
Meest bij ouderen voorkomende degeneratie van het heupgewricht, niet berustend op ontsteking, gekenmerkt door o.a. deformatie van het gewrichtsbot, abnormale botwoekering en atrofie van slijmvlies en gewrichtskraakbeen, soms gevolgd door secundaire ontsteking van het omringende weefsel, meestal verergerd door jarenlange te zware belasting van het gewricht (definitie Coëlho, zakwoordenboek der Geneeskunde)
Recentelijk is door een aantal studenten van de opleiding tot Professional Master Orthopedische Manuele Therapie een Best Practice Ontwerp beschreven voor de (manueeltherapeutische) behandeling van patienten met coxarthrose. Dit best practice ontwerp en behandelprotocol is te vinden op www.coxarthrose.nl
Een best practice ontwerp is een (manueel therapeutisch) zorgproces dat is vastgesteld in werkwijzen, protocollen en richtlijnen, dat op dat moment de meest effectieve manier aangeeft om zorg te verlenen die aantoonbaar effectief en efficiënt is en aantoonbaar leidt tot tevreden patiënten en zorgverleners (aangepaste definitie gebaseerd op D. Skyrme; Best Practices in Best Practices)
Classificatie / Diagnostiek
Volgens de Algorithm for classification of osteoarthritis of the hip, ACR-Criteria (American College of Rheumatology) Altman et al
Er is sprake van coxarthrose bij aanwezigheid van heup pijn en minstens 2 van de 3 onderstaande items;
1: Erythrocyte sedimentation rate <20mm/h 2: Radiographic femoral and/or acetabular osteophytes 3: Radiographic hip joint narrowing (superior, axial, and/or medial)
Deze classificatiemethode bevat een sensitiviteit van 89% en specificiteit van 91%
Volgens de Kellgren-Lawrence Grading Scale Kellgren JH, Lawrence JS
Grade 1: no osteophytes Grade 1: doubtful narrowing of joint space and possible osteophytic lipping Grade 2: definite osteophytes, definite narrowing of joint space Grade 3: moderate multiple osteophytes, definite narrowing of joints space, some sclerosis and possible deformity of bone contour Grade 4: large osteophytes, marked narrowing of joint space, severe sclerosis and definite deformity of bone contour
Klinische symptomen
Uit onderzoek van Sita Bierma-Zeinstra et al 2003 of klinische symptomen een voorspellende waarde hebben voor radiologische artrose van de heup bij patiënten die voor pijn in de heup door de huisarts zijn doorverwezen voor röntgenonderzoek wordt geconcludeerd dat door het gebruik van de aanwezigheid van 4 van de 7 symptomen als afkappunt voor de voorspelling van matige tot ernstige artrose de huisarts kan helpen patiënten te selecteren bij wie in de huidige praktijk röntgenonderzoek geïndiceerd kan zijn.
Bij minder dan 4 symptomen kan de huisarts er bijna (99%) zeker van zijn dat bij röntgenonderzoek geen kenmerken van matige tot ernstige artrose gevonden zullen worden. Doorverwijzen bij aanwezigheid van 4 of meer symptomen heeft tot gevolg dat slechts 4% van de gevallen met matige tot ernstige radiologisch aangetoonde artrose zal worden gemist. Met dit afkappunt kan 77% van de doorverwijzingen voor röntgenonderzoek vermeden worden.
Behandeling
In het Best Practice Ontwerp (BPO; zie www.coxarthrose.nl) is gekozen om niet enkel een biomedisch manueel therapeutisch behandelprotocol op te stellen, maar het begrip manueel therapie in een ruimere context te plaatsen. Het best practice is een afweging van de beste evidentie (literatuur), expert meningen en patiëntwaarden. Vanwege de geringe aanwezigheid van voldoende bewijskracht middels studies is ervoor gekozen om waarde te hechten aan de meningen van experts bij het formuleren van de stellingen en conclusies in het BPO en zodoende het geringe bewijs beter te kunnen legitimeren. De meningen van de experts hebben echter geen invloed gehad op de categorie van bewijs en de klinische relevantie Shekelle et al 1999of kracht van aanbeveling van Tulder et al 2003 van studies om te worden opgenomen in het best practice ontwerp. Op basis van de huidige best evidentie is een viertal kerngebieden geformuleerd. Voor elk afzonderlijk kerngebied is het wetenschappelijk bewezen dat het een positieve bijdrage heeft aan het behandelen van patiënten met coxarthrose. Het is echter niet bekend wat de uitkomstmaat zal zijn indien de vier kerngebieden samen worden aangeboden. In deze zin is het BPO en het behandelprotocol een uniek en vernieuwend ontwerp, omdat het de verschillende kerngebieden combineert en vormt tot één product. In de gehanteerde studies wordt veelal niet ingegaan op de waarden van de patiënt, zoals de levensstijl, de coping, het ziekte inzicht, ziekteperceptie en de gedachten over de gezondheid (ook wel: coping, illnessperception, healthbeliefs) van de patiënt. Deze waarden kunnen van invloed zijn op het beloop en de uitkomst van de behandeling. Het zou in dergelijke gevallen zinvol zijn om voor elke individuele patiënt te bepalen in welke mate psychosociale factoren van invloed zijn op het gezondheidsprobleem en dit betekent dat er geen standaard behandeling voor handen is die positieve resultaten behaalt.
Manuele therapie
Voor de wetenschappelijke onderbouwing van manueel therapie bij coxarthrose zijn weinig studies voorhanden die de effectiviteit bewijzen of ontkrachten. Recentelijk is een aantal studies gepubliceerd door Hoeksma et al 2004, waaruit blijkt dat manueel therapie superieur is aan oefentherapie bij patiënten met coxarthrose, maar dat vervolgonderzoek noodzakelijk is om deze conclusie beter te kunnen onderbouwen. De toegepaste interventie en de resultaten uit het onderzoek van Hoeksma et al vormen een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het manueel therapeutisch gedeelte van dit best practice ontwerp, en moeten dus met enige zorgvuldigheid geïnterpreteerd worden. Het manueel therapeutisch behandelprotocol van Hoeksma et al bestaat uit het uitvoeren van maximaal vijf tractiemanipulaties en specifieke rektechnieken volgens Evjenth. Het is denkbaar dat een manueel therapeut bij de behandeling van patiënten met coxarthrose individuele aanpassingen maakt in het gesuggereerde protocol. Hier kan aanleiding toe zijn op basis van onder andere individuele doelstellingen en onderzoeksbevindingen. Het toepassen van een andere, meer uitgebreide of meer gevarieerde interventie zou mogelijk kunnen leiden tot een andere uitkomstmaat. Veel manueel therapeuten maken gebruik van het zogenaamde LBH systeem (lumbaal – bekken – heup) en beïnvloeden middels manipulaties in het bekken of de lumbale wervelkolom het heupgewricht via neurofysiologische verbindingen. Deze theorie is een typisch manueel therapeutisch gedachtegoed, maar blijkt in de literatuur niet te zijn onderbouwd. In het behandelprotocol worden daarom enkel manuele technieken uitgevoerd die primair op het heupgewricht zijn gericht. In het onderzoek van Hoeksma et al wordt manueel therapie vergeleken met oefentherapie. Gezien de huidige best evidentie is zowel manueel therapie als oefentherapie bewezen effectief bij de behandeling van patiënten met coxarthrose. In studies van Deyle et al 2000 en Bang et al 2000 wordt een combinatie tussen manueel therapie en oefentherapie vergeleken met enkel oefentherapie bij de behandeling van gonarthrose en schouderimpingement. Hieruit bleek dat er categorie 1b bewijs is dat de combinatie van manueel therapie en oefentherapie effectiever is dan oefentherapie alleen bij arthrose van de knie en schouder.
Oefentherapie
Het blijkt dat de effectiviteit van oefentherapie wetenschappelijk bewezen is voor een aantal aandoeningen, waaronder gonarthrose. Ottawa Panel 2005,Deyle et al 2005, van Baar et al 1999, Fransen et al 2003, Brousseau et al 2003, Smidt et al 2005, Zhang et al 2005. In verband met beperkt onderzoek kan er met betrekking tot arthrose van de heup alleen geconcludeerd worden dat er aanwijzingen zijn gevonden voor de effectiviteit van oefentherapie. Smidt et al 2005 De door de projectgroep bestudeerde internationale systematische reviews (Baar et al ’98 23, Fransen et al ’03 24, Brosseau et al ’03 25) concluderen dat kracht-, strekkings- en functionele oefeningen, door fysiotherapeuten, op korte termijn effectief zijn bij patiënten met arthrose van de knie. Lange termijn effecten zijn nog onduidelijk en er is nog weinig onderzoek gedaan op het gebied van arthrose van de heup. Tevens wordt er in deze systematische reviews geconcludeerd dat er onvoldoende data beschikbaar zijn om bruikbare richtlijnen op te stellen met betrekking tot de optimale typering en/of dosering. Ondanks de lacunes, met betrekking tot het onderzoek naar effectiviteit en inhoud van oefentherapie bij coxarthrose, is het onze mening dat oefentherapie een belangrijk (substantieel) onderdeel is van de behandeling van deze patiëntenpopulatie. Deze mening hebben wij onder andere gebaseerd op de volgende aspecten: