CANS: verschil tussen versies

Uit FysioPedia
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1: Regel 1:
'''CANS''' staat voor '''Complaints of Arm Neck and/or Shoulder''' - ''klachten aan arm nek en/of schouder''. CANS is een model dat sinds 2004 wordt gebruikt en waarin 23 [[aandoening]]en beschreven zijn. Behalve de wat 'duidelijker' te diagnosticeren aandoeningen is hierin een restgroep voorzien: [[A-specifieke CANS]].  
'''CANS''' is een afkorting voor '''C'''omplaints of the '''A'''rm '''N'''eck and/or '''S'''houlder.


Definitie: Klachten van het bewegingsapparaat in arm, nek en/of schouder waaraan geen acuut trauma of een systemische ziekte ten grondslag ligt.


CANS, evenals [[ Repetitive Strain Injury|RSI]], is geen diagnose op zich, maar is een typering voor werkgerelateerde aandoeningen die behandeling behoeven. Een goede diagnose stellen blijft van belang. Het CANS-model is daarvoor een hulpmiddel.
'''Geschiedenis'''
 
Vanuit de middeleeuwen zijn al beschrijvingen bekend over werkgebonden pijnklachten en andere symptomen in de nek- en armregio. Met de komst van de industrialisatie (één werknemer doet slechts een deel van het werk in het productieproces) wordt dit klachtenbeeld in toenemende mate gesignaleerd. Het veelvuldig werken aan de computer is hiervan een hedendaags voorbeeld. Frequent kracht moeten zetten en/of repeterende armbewegingen lopen als een rode draad door de benamingen heen die men aan deze klachten gegeven heeft.
 
Blijkbaar gaat het om een niet eenvoudig te begrijpen klachtenpatroon, want er zijn allerlei benamingen voor, waarbij het soms onduidelijk is of men hieronder hetzelfde verstaat.
In bijvoorbeeld de VS spreekt men van CTD (Cumulative Trauma Disorders), in het VK
Gebruikt men naast RSI Work Related Upper Limb Disorders (WRULD). In de
wetenschappelijke literatuur komt ook de term Work Related Upper Extremity
Musculoskeletal Disorders (WRUEMD) voor. Andere namen zijn cervicobrachial
syndrome, occupational cervicobrachial disorder (Japan, Zweden) en occupational
overuse syndrome (Australië). Ongetwijfeld is deze opsomming niet volledig.
 
 
'''Terminologie'''
 
Het medisch domein kent wat betreft naamgeving aan aandoeningen een grote variëteit aan achtergronden, en dit is niet gebaseerd op een eenduidige classificatie. De ziekte van Parkinson bijvoorbeeld is een neurologisch ziektebeeld genoemd naar zijn eerste medische beschrijver James Parkinson. In dit soort situaties waren het de collega-medici die uit respect voor een originele publicist het ziektebeeld naar zijn of haar achternaam zijn gaan noemen. Deze vorm is in onbruik geraakt, niet in het minst omdat het tegenwoordig vaak een team van deskundigen is, dat als eerste ergens over publiceert. Soms worden ziektebeelden benoemd naar de uitlokkende activiteit (bidknie), soms naar wie je de klacht aandoet (hangman’s fracture, beulsfractuur), naar de plaatsnaam waar het ziektebeeld voor het eerst  is waargenomen (ziekte van Lyme, tekenbeetziekte), of wie getroffen werden door het ziektebeeld (veteranenziekte, bacteriële longontsteking).   
Alle bovengenoemde voorbeelden hebben gemeen dat men zonder achtergrondkennis niet aan de terminologie kan aflezen, wat het ziektebeeld precies inhoudt. Wat dat betreft schept een benaming die rechtstreeks verwijst naar de pathologie direct duidelijkheid (osteosarcoom, kwaadaardige bottumor).
 
Vervolgens kent men nog de nadere aanduidingen ‘ziekte’ en ‘syndroom’. Een syndroom onderscheidt zich van een ziekte indien de oorzaak niet begrepen wordt. Daardoor kenmerkt een syndroom zich door een beschrijving van samenlopende symptomen en soms zonder tekens (objectief waarneembare grootheden), terwijl een ziekte begrepen wordt en vrijwel altijd tekens heeft. Helaas wordt dit scherpe onderscheid niet consequent gehanteerd en vooral niet als later inzicht ontstaat wat de oorzaak is van het oorspronkelijke syndroom. Voorbeelden hiervan zijn het syndroom van Down (trisomie 21) en AIDS (virus).
 
 
'''CANS versus RSI'''
 
In Nederland is voor de klachten in het arm-nek-schouderbegebied de afkorting RSI (Repetitive Strain Injury) ingeburgerd.Hier zijn later twee onderklassen aan toegevoegd, specifiek en aspecifiek.
De benaming RSI doet echter onrecht aan de aandoening. Soms is er  sprake van een statische houding die de klachten uitlokt in plaats van repeterende bewegingen. Strain duidt op weefselschade en dat is tot heden nog niet aangetoond en van een injury is geen sprake.
 
De Gezondheidsraad heeft in 2000 een rapport doen verschijnen en maakt daarin eveneens melding van problemen rond definiëring. Uiteindelijk heeft men gekozen voor de volgende omschrijving:
 
“RSI is een tot beperkingen of participatieproblemen leidend klachtensyndroom aan nek, bovenrug, schouder, boven- of onderarm, elleboog, pols of hand of een combinatie hiervan. Het syndroom kenmerkt zich door een verstoring van de balans tussen belasting en belastbaarheid, voorafgegaan door activiteiten met herhaalde bewegingen of een statische houding van één of meer van de genoemde lichaamsdelen.”
 
Vanuit de bestaande onduidelijkheid heeft het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Klachten Bewegingsapparaat (AKB), in samenspraak met 11 medische en paramedische beroepsgroepen, consensus bereikt over de terminologie en besloten het RSI-klachtensyndroom in het vervolg CANS te noemen. Indien klachten in het betreffende gebied te herleiden zijn tot een concreet ziektebeeld met o.a. tekens, wordt dit ‘specifieke CANS’ genoemd (b.v. instabiliteit van de schouder). Al het overige wordt met de term ‘aspecifieke CANS’ aangeduid. Deze stellingname in de terminologie lijkt muggenzifterij maar is uiterst essentieel, want vrijwel alle wetenschappelijke literatuur gaat mank aan onvergelijkbare en niet eenduidige terminologie. Als gevolg hiervan bestaat onder andere veel verwarring over de beste behandeling bij dit soort klachten.
 
Inmiddels is kritiek ontstaan op de CANS–classificatie (specifiek en aspecifiek) omdat deze te nietszeggend zou zijn. Helaas sluit dit wel aan bij het gegeven dat nog heel veel onbekend is over met name aspecifieke CANS. Onjuiste, suggestieve en containerachtige terminologie (klachten die niet specifiek aan werk gekoppeld zijn), levert geen bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek en aan wat uiteindelijk het beste voor de patiënt en/of werknemer is. Het zal moeten blijken of deze classificatie internationaal geaccepteerd zal worden.
 
 
'''ASPCIFIEKE CANS'''
 
 
'''Aetiologie'''
 
Frequent zich herhalende bewegingen van de armen/handen zijn een risicofactor. Soms echter ontstaan de klachten juist bij een statische houding zonder accent op repeterende bewegingen.
Bij vrouwen komen de klachten vaker voor; ervaren stress en werkdruk leveren een bijdrage aan een verhoogd risico. Het is nog onduidelijk of plichtsgetrouwe en perfectionistische werknemers meer risico lopen.
 
 
'''Symptomen'''
 
Met inachtneming van het gebrek aan eenduidige terminologie, valt toch wel een grootste gemene deler te geven over de symptomen bij aspecifieke CANS: pijn, stijfheid, tintelingen, onhandigheid en krachtsverlies op één of meerder plaatsen in de nek, schouder of bovenste extremiteit. De symptomen kunnen dubbelzijdig voorkomen.
 
'''Verklaring'''
 
Er is geen verklaring voor aspecifieke CANS. Gegevens uit de epidemiologie en symptomen hebben echter wel tot velerlei  hypothesen geleid en vervolgens daarvan afgeleide therapieën. Voor zover interventies hier enig effect hebben, wordt hierbij nogal eens de fout gemaakt dat daarom de hypothese bewezen is.
 
Een invloedrijke hypothese over het ontstaan van klachten ten gevolge relatief laag-intensieve belasting is de ‘Cinderella of Assepoester hypothese’. Deze is gebaseerd op de overweging dat de belasting van een spier niet homogeen verdeeld is over de spiervezels. Spiervezels worden gerekruteerd in volgorde van de grootte van de motorunit (een zenuwcel met de door deze cel geactiveerde spiervezels) waartoe zij behoren  Dit zogenoemde ‘size principle’ impliceert dat kleine motor units met type I vezels continu geactiveerd zullen blijven wanneer langdurige taken worden uitgevoerd. In de rapportage van de Gezondheidsraad werd het vermoeden geuit dat klachten ontstaan door schade aan type I spiervezels met als waarschijnlijk mechanisme een aantal door Calcium ophoping geïnitieerde processen.
Nader fundamenteel onderzoek naar deze hypothese is nodig. Ook bij deze hypothese blijft de waarneming overeind, dat lang niet iedereen onder dezelfde belastende omstandigheden aspecifieke CANS ontwikkeld. Eveneens zegt deze hypothese vooralsnog ook niets waarom bij sommigen de klachten chronisch worden.
 
Er is wel overeenstemming dat er hier een samenspel is tussen fysieke en psychische factoren.
Misschien is dat de reden voor de nodige apologetiek rond dit onderwerp.
 
 
'''Therapie'''
 
De wetenschappelijke literatuur laat een groot scala aan behandelingen zien voor CANS.
Nadere beschouwing toont ook hier dat de variëteit aan geïncludeerde symptomen en het door elkaar lopen van specifieke en aspecifieke CANS, het bijna onmogelijk maakt om een uniforme uitspraak te doen over de te volgen therapeutische aanpak. Veelal komt uit wetenschappelijk onderzoek geen, tegenstrijdig of slechts beperkt bewijs voor de toegepaste interventies. Er is matig bewijs voor ergonomische training. Voor behandeling van ziektebeelden in de klasse ‘specifieke CANS‘ is veel meer evidentie aanwezig. Ondanks dat er nog heel veel gebrek aan gegevens en wetenschappelijk bewijs is, is het toch zinvol een behandeling voor aspecifieke CANS mede te baseren op wat bekend is uit  epidemiologie/aetiologie en op bewezen evidentie. Omgekeerd is een patiënt er niet mee geholpen indien een behandelaar zijn behandelplan ent op volkomen onbewezen uitgangspunten zoals weefselschade.
 
Voor primaire en secundaire preventie geldt het zelfde als voor de therapie.
 
 
*'''SPECIFIEKE CANS:'''


Hoewel het CANS-model een goede basis biedt voor een eenduidige benadering van het klachtenbeeld heeft de toepassing en het gebruik van de term CANS in Nederland voor veel verwarring gezorgd. Buiten Nederland bestaat deze term niet en het publiek, de onderzoekssector en vele behandelaars geven aan met het begrip niet goed uit de voeten te kunnen (bron: RSI Patiëntenvereniging]). Om die reden wordt het opportuun geacht de term ''"RSI"'' te blijven gebruiken, of het internaternationaal gebruikerlijker ''"muskuloskeletal disorders"''.


*Specifieke CANS:
# [[Bicepspees tendinose]]
# [[Bicepspees tendinose]]
# [[Bursitis|Bursitiden]] rond de [[elleboog]]
# [[Bursitis|Bursitiden]] rond de [[elleboog]]
Regel 31: Regel 97:
# [[Triggerfinger]]
# [[Triggerfinger]]
# [[Ziekte van De Quervain]]
# [[Ziekte van De Quervain]]
* Aspecifieke CANS
** Klachten die niet als specifieke CANS zijn te diagnosticeren (restgroep).


==Externe link==
==Externe link==
*[http://www.rsi-vereniging.nl RSI Patiëntenvereniging]
*[http://www.rsi-vereniging.nl RSI Patiëntenvereniging]

Versie van 17 mrt 2007 16:29

CANS is een afkorting voor Complaints of the Arm Neck and/or Shoulder.


Geschiedenis

Vanuit de middeleeuwen zijn al beschrijvingen bekend over werkgebonden pijnklachten en andere symptomen in de nek- en armregio. Met de komst van de industrialisatie (één werknemer doet slechts een deel van het werk in het productieproces) wordt dit klachtenbeeld in toenemende mate gesignaleerd. Het veelvuldig werken aan de computer is hiervan een hedendaags voorbeeld. Frequent kracht moeten zetten en/of repeterende armbewegingen lopen als een rode draad door de benamingen heen die men aan deze klachten gegeven heeft.

Blijkbaar gaat het om een niet eenvoudig te begrijpen klachtenpatroon, want er zijn allerlei benamingen voor, waarbij het soms onduidelijk is of men hieronder hetzelfde verstaat. In bijvoorbeeld de VS spreekt men van CTD (Cumulative Trauma Disorders), in het VK Gebruikt men naast RSI Work Related Upper Limb Disorders (WRULD). In de wetenschappelijke literatuur komt ook de term Work Related Upper Extremity Musculoskeletal Disorders (WRUEMD) voor. Andere namen zijn cervicobrachial syndrome, occupational cervicobrachial disorder (Japan, Zweden) en occupational overuse syndrome (Australië). Ongetwijfeld is deze opsomming niet volledig.


Terminologie

Het medisch domein kent wat betreft naamgeving aan aandoeningen een grote variëteit aan achtergronden, en dit is niet gebaseerd op een eenduidige classificatie. De ziekte van Parkinson bijvoorbeeld is een neurologisch ziektebeeld genoemd naar zijn eerste medische beschrijver James Parkinson. In dit soort situaties waren het de collega-medici die uit respect voor een originele publicist het ziektebeeld naar zijn of haar achternaam zijn gaan noemen. Deze vorm is in onbruik geraakt, niet in het minst omdat het tegenwoordig vaak een team van deskundigen is, dat als eerste ergens over publiceert. Soms worden ziektebeelden benoemd naar de uitlokkende activiteit (bidknie), soms naar wie je de klacht aandoet (hangman’s fracture, beulsfractuur), naar de plaatsnaam waar het ziektebeeld voor het eerst is waargenomen (ziekte van Lyme, tekenbeetziekte), of wie getroffen werden door het ziektebeeld (veteranenziekte, bacteriële longontsteking).

Alle bovengenoemde voorbeelden hebben gemeen dat men zonder achtergrondkennis niet aan de terminologie kan aflezen, wat het ziektebeeld precies inhoudt. Wat dat betreft schept een benaming die rechtstreeks verwijst naar de pathologie direct duidelijkheid (osteosarcoom, kwaadaardige bottumor).

Vervolgens kent men nog de nadere aanduidingen ‘ziekte’ en ‘syndroom’. Een syndroom onderscheidt zich van een ziekte indien de oorzaak niet begrepen wordt. Daardoor kenmerkt een syndroom zich door een beschrijving van samenlopende symptomen en soms zonder tekens (objectief waarneembare grootheden), terwijl een ziekte begrepen wordt en vrijwel altijd tekens heeft. Helaas wordt dit scherpe onderscheid niet consequent gehanteerd en vooral niet als later inzicht ontstaat wat de oorzaak is van het oorspronkelijke syndroom. Voorbeelden hiervan zijn het syndroom van Down (trisomie 21) en AIDS (virus).


CANS versus RSI

In Nederland is voor de klachten in het arm-nek-schouderbegebied de afkorting RSI (Repetitive Strain Injury) ingeburgerd.Hier zijn later twee onderklassen aan toegevoegd, specifiek en aspecifiek. De benaming RSI doet echter onrecht aan de aandoening. Soms is er sprake van een statische houding die de klachten uitlokt in plaats van repeterende bewegingen. Strain duidt op weefselschade en dat is tot heden nog niet aangetoond en van een injury is geen sprake.

De Gezondheidsraad heeft in 2000 een rapport doen verschijnen en maakt daarin eveneens melding van problemen rond definiëring. Uiteindelijk heeft men gekozen voor de volgende omschrijving:

“RSI is een tot beperkingen of participatieproblemen leidend klachtensyndroom aan nek, bovenrug, schouder, boven- of onderarm, elleboog, pols of hand of een combinatie hiervan. Het syndroom kenmerkt zich door een verstoring van de balans tussen belasting en belastbaarheid, voorafgegaan door activiteiten met herhaalde bewegingen of een statische houding van één of meer van de genoemde lichaamsdelen.”

Vanuit de bestaande onduidelijkheid heeft het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Klachten Bewegingsapparaat (AKB), in samenspraak met 11 medische en paramedische beroepsgroepen, consensus bereikt over de terminologie en besloten het RSI-klachtensyndroom in het vervolg CANS te noemen. Indien klachten in het betreffende gebied te herleiden zijn tot een concreet ziektebeeld met o.a. tekens, wordt dit ‘specifieke CANS’ genoemd (b.v. instabiliteit van de schouder). Al het overige wordt met de term ‘aspecifieke CANS’ aangeduid. Deze stellingname in de terminologie lijkt muggenzifterij maar is uiterst essentieel, want vrijwel alle wetenschappelijke literatuur gaat mank aan onvergelijkbare en niet eenduidige terminologie. Als gevolg hiervan bestaat onder andere veel verwarring over de beste behandeling bij dit soort klachten.

Inmiddels is kritiek ontstaan op de CANS–classificatie (specifiek en aspecifiek) omdat deze te nietszeggend zou zijn. Helaas sluit dit wel aan bij het gegeven dat nog heel veel onbekend is over met name aspecifieke CANS. Onjuiste, suggestieve en containerachtige terminologie (klachten die niet specifiek aan werk gekoppeld zijn), levert geen bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek en aan wat uiteindelijk het beste voor de patiënt en/of werknemer is. Het zal moeten blijken of deze classificatie internationaal geaccepteerd zal worden.


ASPCIFIEKE CANS


Aetiologie

Frequent zich herhalende bewegingen van de armen/handen zijn een risicofactor. Soms echter ontstaan de klachten juist bij een statische houding zonder accent op repeterende bewegingen. Bij vrouwen komen de klachten vaker voor; ervaren stress en werkdruk leveren een bijdrage aan een verhoogd risico. Het is nog onduidelijk of plichtsgetrouwe en perfectionistische werknemers meer risico lopen.


Symptomen

Met inachtneming van het gebrek aan eenduidige terminologie, valt toch wel een grootste gemene deler te geven over de symptomen bij aspecifieke CANS: pijn, stijfheid, tintelingen, onhandigheid en krachtsverlies op één of meerder plaatsen in de nek, schouder of bovenste extremiteit. De symptomen kunnen dubbelzijdig voorkomen.


Verklaring

Er is geen verklaring voor aspecifieke CANS. Gegevens uit de epidemiologie en symptomen hebben echter wel tot velerlei hypothesen geleid en vervolgens daarvan afgeleide therapieën. Voor zover interventies hier enig effect hebben, wordt hierbij nogal eens de fout gemaakt dat daarom de hypothese bewezen is.

Een invloedrijke hypothese over het ontstaan van klachten ten gevolge relatief laag-intensieve belasting is de ‘Cinderella of Assepoester hypothese’. Deze is gebaseerd op de overweging dat de belasting van een spier niet homogeen verdeeld is over de spiervezels. Spiervezels worden gerekruteerd in volgorde van de grootte van de motorunit (een zenuwcel met de door deze cel geactiveerde spiervezels) waartoe zij behoren Dit zogenoemde ‘size principle’ impliceert dat kleine motor units met type I vezels continu geactiveerd zullen blijven wanneer langdurige taken worden uitgevoerd. In de rapportage van de Gezondheidsraad werd het vermoeden geuit dat klachten ontstaan door schade aan type I spiervezels met als waarschijnlijk mechanisme een aantal door Calcium ophoping geïnitieerde processen. Nader fundamenteel onderzoek naar deze hypothese is nodig. Ook bij deze hypothese blijft de waarneming overeind, dat lang niet iedereen onder dezelfde belastende omstandigheden aspecifieke CANS ontwikkeld. Eveneens zegt deze hypothese vooralsnog ook niets waarom bij sommigen de klachten chronisch worden.

Er is wel overeenstemming dat er hier een samenspel is tussen fysieke en psychische factoren. Misschien is dat de reden voor de nodige apologetiek rond dit onderwerp.


Therapie

De wetenschappelijke literatuur laat een groot scala aan behandelingen zien voor CANS. Nadere beschouwing toont ook hier dat de variëteit aan geïncludeerde symptomen en het door elkaar lopen van specifieke en aspecifieke CANS, het bijna onmogelijk maakt om een uniforme uitspraak te doen over de te volgen therapeutische aanpak. Veelal komt uit wetenschappelijk onderzoek geen, tegenstrijdig of slechts beperkt bewijs voor de toegepaste interventies. Er is matig bewijs voor ergonomische training. Voor behandeling van ziektebeelden in de klasse ‘specifieke CANS‘ is veel meer evidentie aanwezig. Ondanks dat er nog heel veel gebrek aan gegevens en wetenschappelijk bewijs is, is het toch zinvol een behandeling voor aspecifieke CANS mede te baseren op wat bekend is uit epidemiologie/aetiologie en op bewezen evidentie. Omgekeerd is een patiënt er niet mee geholpen indien een behandelaar zijn behandelplan ent op volkomen onbewezen uitgangspunten zoals weefselschade.

Voor primaire en secundaire preventie geldt het zelfde als voor de therapie.


  • SPECIFIEKE CANS:


  1. Bicepspees tendinose
  2. Bursitiden rond de elleboog
  3. Carpaaltunnelsyndroom
  4. Cervicale hernia
  5. Cubitaal tunnelsyndroom
  6. Ziekte van Dupuytren
  7. Epicondylitis lateralis cubiti
  8. Epicondylitis medialis cubiti
  9. Frozen shoulder
  10. Guyon kanaalsyndroom
  11. Instabiliteit van de schouder
  12. Instabiliteit van de elleboog
  13. labrum glenoidale laesie
  14. Lokale artritis (geen RA) in een gewricht van de bovenste extremiteit
  15. Oarsman's wrist
  16. Radiaal tunnelsyndroom
  17. Raynaud's fenomeen
  18. Rotator cuff scheuren
  19. Subacromiaal impingementsyndroom (rotator cuff syndroom, tendinosen en bursitiden rond de schouder
  20. Sudeckse dystrofie
  21. Suprascapulaire compressie
  22. Triggerfinger
  23. Ziekte van De Quervain

Externe link