Skeletspier
Skeletspieren vormen het actieve bewegingsapparaat. Zij lopen altijd over één of meer gewrichten en zorgen door hun vermogen om samen te trekken (contractie) voor beweging.
Benaming
Skeletspieren hebben een latijnse benaming die vaak gebaseerd is op basis van hun bouw, ligging en/of functie. Musculus biceps femoris is letterlijk vertaald "Tweekoppige (biceps) spier (musculus) van het bovenbeen (femoris)". Musculus adductor magnus betekent "Grote (magnus) aanvoerende (adductor) spier (musculus)".
Algemene bouw
Een skeletspier bestaat uit spierbundels. Elke spiervezel bestaat weer uit myofibrillen. Elke myofibril bestaat weer uit sarcomeren. Sarcomeren zijn weer opgebouwd uit actine en myosine filamenten.
- Spier = Enkele spierbundels
- Spierbundel = Enkele spiervezels
- Spiervezel = Enkele myofibrillen
- Myofibril = Enkele sarcomeren
- Sarcomeer = Myosine en Actine
Een skeletspier heeft altijd een origo, een spierbuik en een insertie. Origo en insertie zijn de plaatsen op het skelet waar de spieren door middel van pezen aanhechten. Een algemene stelregel is dat de origo het aanhechtingspunt is aan het (over het algemeen) onbewegelijke bot. De insertie vinden we aan het bewegelijke bot. Bij de m. biceps brachii bijvoorbeeld zit de origo boven de schouder, en de insertie aan de onderarm.
De spierbuik is dat deel van de spier dat bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel en kan samentrekken (contraheren).
Vormen van skeletspieren
Skeletspieren zijn er in verschillende vormen:
- spoelvormig - de meest eenvoudige vorm waarbij de spier een origo, een insertie, en een spoelvormige spierbuik heeft, voorbeeld: m. sartorius
- meerkoppig - waarbij een spier meer origo's en/of inserties heeft, voorbeeld: m. biceps brachii
- meerbuikig - waarbij een spier meerdere spierbuiken heeft tussen origo en insertie, voorbeeld: m. rectus abdominis (de rechte buikspier)
- waaiervormig - waarbij de origo veel breder is dan de insertie of andersom, voorbeeld: m. pectoralis major (de grote borstspier)
- kringspier - waarbij de spiervezels rond lopen, bijvoorbeeld rond de mond of bij de endeldarm
Verder kunnen we, gekeken naar het exacte verloop van de spiervezels tussen origo en insertie, een onderscheid maken tussen:
- parallel-vezelige spieren - bij deze spieren komt de gehele contractie van het spierweefsel ten goede aan een verkorting tussen origo en insertie, voorbeeld: m. sartorius
- geveerde spieren - hierbij staan de spiervezels tussen origo en insertie onder een bepaalde hoek, voorbeeld: m. rectus femoris
Het voordeel van geveerde spieren ten opzichte van parallel-vezelige spieren is dat er meer spiervezels naast elkaar kunnen samentrekken en dat er dus een grotere kracht kan worden gegenereerd. Met een andere term wordt dan wel gesproken over een grotere fysiologische doorsnede. Het nadeel is dat, omdat de spiervezels onder een hoek staan, niet de volledige contractie uiteindelijk ten goede komt aan een verkleining van de afstand tussen origo en insertie. Geveerde spieren hebben met andere woorden een kleiner bewegingstraject.
Onderscheid naar functie
Gekeken naar het functioneren van een skeletspier kunnen we onderscheid maken tussen:
- mono-articulaire spieren - spieren die over één gewricht lopen, de m. gluteus maximus (grote bilspier) loopt alleen over het heupgewricht en trekt het bovenbeen naar achter
- bi-articulaire spieren - spieren die over twee gewrichten lopen, de rectus femoris loopt over het heupgewricht en de knie, en buigt het bovenbeen in de heup en strekt het onderbeen in de knie
- poly-articulaire spieren - spieren die over meer dan twee gewrichten lopen, bijvoorbeeld de spieren die de vingers buigen of strekken
Verder kan er, uitgaande van een bepaalde beweging, een onderscheid gemaakt worden tussen:
- de agonist - de spier die primair verantwoordelijk is voor de beweging, bijvoorbeeld de m. biceps brachii bij buiging van de arm in de elleboog
- de antagonist - de spier die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de tegenovergestelde beweging, in geval van bovenstaand voorbeeld is de m. triceps brachii de antagonist
- de synergist - de spier die meewerkt bij het tot stand komen van de beweging, in geval van bovenstaand voorbeeld is de m. brachialis een synergist
Opmerking: de laatst genoemde drie termen zijn relatief, en dus afhankelijk van de situatie. Een correcte uitspraak zou zijn: "De m. biceps brachii en de m. triceps brachii zijn elkaars antagonisten." of ook "De m. biceps brachii en de m. brachialis zijn elkaars synergisten."
Werking van de skeletspieren
Spieren staan in verbinding met de hersenen. De hersenen zenden impulsen uit waarop de spier bepaalde bewegingen maken. Eén bewegingszenuw kan meerdere spiervezels activeren. Een zenuwcel en een spiervezel samen wordt een motoreenheid (Motor Unit) genoemd. Op het moment dat een zenuwcel word geactiveerd worden alle spiervezels die verbonden zijn met de zenuwcel ook geactiveerd. Het aantal motor units die aangesproken worden is afhankelijk van de belasting. De spiercontractie wordt veroorzaakt door het ineen schuiven van microfilamenten in de myofibrillen. Actinefilamenten en Myosinefilamenten vormen tezamen een harmonica-structuur die in elkaar schuiven bij een contractie.
Spiergroei
Spieren hebben de eigenschap zich aan te passen aan de omstandigheden. Deze eigenschap vormt het uitgangspunt voor training. Indien er met regelmaat wordt hardgelopen, dan zullen de spieren zich na verloop van tijd zo aanpassen, dat ze beter in staat zijn om zuurstof op te nemen, energie te leveren etcetera.
Bij krachttraining wordt de maximale kracht vergroot doordat de spiervezels groter worden. Dit effect wordt hypertrofie genoemd. Als de omstandigheden er juist voor zorgen dat de spieren minder gebruikt worden, dan zal het omgekeerde effect optreden. De spiervezels worden kleiner en verliezen aan kracht. Dit effect heet atrofie en vindt bijvoorbeeld plaats bij astronauten in een gewichtsloze omgeving, en bij mensen bij wie ledematen na een botbreuk door gips zijn geïmmobiliseerd. Door bijvoorbeeld touwklimmen worden de armspieren vergroot.
De recordhouders
De sterkste spier is (gemeten naar kracht uitgeoefend op een extern object), de Musculus masseter, oftewel de kauwspier waarmee de onderkaak beweegt. Als zuiver wordt gekeken naar de grootte van de spier en de kracht die op het bot uitgeoefend kan worden dan is de Musculus gluteus maximus (grote bilspier) de sterkste spier.
De langste spier is de Musculus sartorius (kleermakerspier) in het bovenbeen.
De grootste spier qua oppervlakte is de Musculus latissimus dorsi (de grote rugspier).